BERLIJN – ‘Klimaatverandering’ is de afgelopen tien jaar bijna synoniem geworden voor ‘koolstofuitstoot.’ Het terugdringen van broeikasgassen in de atmosfeer, gemeten in tonnen ‘koolstofdioxide-equivalenten’ (CO2e) is naar voren gekomen als de belangrijkste doelstelling in de queeste de planeet te redden. Maar zo een simplistische benadering kan de zeer complexe en onderling verbonden ecologische crisis waar we nu mee te maken hebben onmogelijk oplossen.
De eenzijdige focus van het wereldmilieubeleid op ‘koolstof-metrie’ reflecteert een bredere obsessie met metingen en optelsommen. De wereld draait op abstracties – calorieën, kilometers, kilo’s, en nu tonnen CO2e – die schijnbaar objectief zijn en betrouwbaar, vooral als ze zijn ingebed in ‘deskundige’ (vaak economische) taal. Als resultaat hiervan neigen we over de effecten van de geschiedenis van elke abstractie heen te kijken, en ook de dynamiek van de macht en politiek die deze blijven vormgeven.
Een sleutelvoorbeeld van een krachtige en enigszins illusionaire mondiale abstractie is het bruto binnenlands product (bbp), dat na de Tweede wereldoorlog werd aangenomen als de voornaamste maat van de economische ontwikkeling en prestaties van landen, toen wereldmachten internationale financiële instituties begonnen te bouwen die hun relatieve economische macht moesten weerspiegelen. Nu echter is het bbp een bron van grote frustratie geworden, omdat het de realiteit van leven van individuen niet weerspiegelt. Net zoals het groot licht van auto’s kunnen abstracties erg illuminerend zijn, maar ze kunnen er ook voor zorgen dat wat buiten hun schijnsel valt onzichtbaar wordt.
Desondanks blijft het bbp veruit de dominante maat van economische voorspoed, en geeft de obsessie met universaliteit weer die de verspreiding van het kapitalisme wereldwijd heeft vergezeld. Complexe, genuanceerde, en kwalitatieve voorstellingen die lokale specifieke omstandigheden reflecteren zijn simpelweg niet zo aantrekkelijk als lineaire, overkoepelende, en kwantitatieve verklaringen.
Wat klimaatverandering betreft vertaalt deze voorkeur zich in eensgezinde steun voor oplossingen die de ‘netto’ koolstofuitstoot maar marginaal verminderen; oplossingen die brede economische transformaties kunnen belemmeren en de capaciteit van gemeenschappen ondermijnen om specifieke problemen te definiëren en hier adequate oplossingen voor te ontwikkelen. Deze aanpak kan worden herleid naar de ‘Earth Summit’ in 1992 in Rio de Janeiro, waar het klimaatbeleid zich op een hobbelig en ruig pad van vergeten alternatieven begaf. Zo zijn er de afgelopen vijfentwintig jaar zijn minstens drie cruciale fouten gemaakt.
Ten eerste introduceerden regeringen de CO2e-rekeneenheid om de effecten van onvergelijkbare broeikasgassen CO2, methaan, en lachgas op een consistente manier te kwantificeren. De variaties tussen deze gassen – in termen van hun opwarmingspotentieel, de tijd die ze in de atmosfeer blijven, waar ze voorkomen, en hoe ze interacteren met lokale ecosystemen en economieën – zijn groot. Een enkele meeteenheid simplificeert de zaken aanzienlijk, wat beleidsmakers toestaat om een algemene oplossing na te streven gericht op het voldoen aan een specifieke overkoepelende doelstelling.
Secure your copy of PS Quarterly: The Climate Crucible
The newest issue of our magazine, PS Quarterly: The Climate Crucible, is here. To gain digital access to all of the magazine’s content, and receive your print copy, subscribe to PS Premium now.
Subscribe Now
Ten tweede legde de VN-klimaatconferentie de nadruk op ‘end of pipe’-technieken (methoden gericht op het verwijderen van vervuilende stoffen uit de atmosfeer). Dit stelde de besluitvormers in staat om de aandacht af te leiden van de politiek uitdagender doelstelling om de activiteiten die deze uitstoot in eerste plaats produceren te beperken.
Ten derde besloten de beleidsmakers zich te concentreren op ‘netto’-uitstoot en bekeken biologische processen die met land, planten, en dieren te maken hebben net zoals die geassocieerd met de verbranding van fossiele brandstoffen. Rijstvelden en koeien werden net zoals de industrie behandeld als bronnen van uitstoot, en tropische regenwouden, monocultuur bosbouw en moerassen als uitstoot-opslagen. Beleidsmakers begonnen oplossingen te zoeken die probeerden de uitstoot elders te verrekenen, in plaats van deze in eigen land (of aan de bron) te verminderen.
In 1997, toen het Kyoto-protocol werd geïntroduceerd, was ‘meer flexibiliteit’ het modewoord en werd het handelen in emissie-certificaten (ofwel rechten om te vervuilen) de geprefereerde beleidsoptie. Bijna twintig jaar later is de poging om emissies te verrekenen niet alleen ingebed in de klimaatpolitiek, maar heeft deze ook zijn weg richting het bredere milieubeleid-debat gevonden.
Nieuwe markten voor zogeheten ‘ecosysteem-services’ zijn overal ter wereld in opkomst. ‘Wetland-bemiddelingsbankieren’ in de Verenigde Staten bijvoorbeeld is een van de oudste van dit soort markten. Het behelst de conservering, verbetering, of creatie van bijvoorbeeld wetlands of stroomgebieden die de negatieve impact van een gepland project op een gelijksoortig ecosysteem in de buurt compenseert. Dit wordt gedaan door het uitgeven van certificaten die verhandeld kunnen worden. Biodiversiteitscompensatie is ongeveer hetzelfde opgezet: een bedrijf of individu kan ‘biodiversiteitskredieten’ kopen om hun ‘ecologische voetafdruk’ te compenseren.
Als deze schema’s wellicht iets te handig klinken, is dat omdat ze dit ook zijn. Ze zijn in feite gebaseerd op hetzelfde foutieve concept als de handel in emissierechten, en in sommige gevallen vertalen ze biodiversiteit en ecosystemen zelfs in CO2. In plaats van ons economische systeem te veranderen om het binnen de natuurlijke limieten van onze planeet in te passen, herdefiniëren we natuur op een manier zodat deze binnen ons economische systeem past, en gedurende dit proces sluiten we andere vormen van kennis en reële alternatieven bij voorbaat uit.
Nu, in de nasleep van de klimaatconferentie van afgelopen december in Parijs, staat de wereld op het punt om wederom een verkeerde afslag te nemen, door het idee van ‘negatieve emissies’ te omarmen, dat ervan uit gaat dat nieuwe technologieën in staat zullen zijn om CO2 uit de atmosfeer af te vangen. Deze technologieën moeten echter nog uitgevonden worden, en zelfs als dit gebeurt zal hun inzet zeer riskant zijn.
In plaats van bewezen oplossingen te volgen – laat fossiele brandstoffen in de grond zitten, ga over van industriële landbouw op ecologische landbouw, creëer afvalvrije economieën, en herstel natuurlijke ecosystemen – rekenen we op een of andere miraculeuze uitvinding om ons net op tijd, als een deus ex machina, te redden. De dwaasheid van deze aanpak moge duidelijk zijn.
Wanneer koolstof-metrie het klimaatbeleid zal blijven vormgeven zullen komende generaties slechts een door koolstof beperkte – en als ze geluk hebben koolstofarme – wereld kennen. In plaats van zo een simplistische visie na te jagen moeten we rijkere strategieën nastreven gericht op het transformeren van ons economische systemen om te kunnen functioneren binnen – en samen met – onze natuurlijk omgeving. Hiervoor behoeven we een nieuwe manier van denken die een actief engagement tot gevolg heeft om ruimte terug te vorderen en te conserveren waar alternatieve benaderingen kunnen groeien en bloeien. Dit zal niet makkelijk worden, maar het zal de moeite lonen.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
China has built substantial production capacity in green-tech sectors like electric vehicles and solar panels, but has faced rising trade barriers in developed markets whose governments worry about anti-competitive "overcapacity." Fortunately, one hears no such complaints from the Global South.
shows how Chinese industry and capital can accelerate the green transition in developing countries.
While even the world’s poorest economies have become richer in recent decades, they have continued to lag far behind their higher-income counterparts – and the gap is not getting any smaller. According to this year’s Nobel Prize-winning economists, institutions are a key reason why. From Ukraine’s reconstruction to the regulation of artificial intelligence, the implications are as consequential as they are far-reaching.
BERLIJN – ‘Klimaatverandering’ is de afgelopen tien jaar bijna synoniem geworden voor ‘koolstofuitstoot.’ Het terugdringen van broeikasgassen in de atmosfeer, gemeten in tonnen ‘koolstofdioxide-equivalenten’ (CO2e) is naar voren gekomen als de belangrijkste doelstelling in de queeste de planeet te redden. Maar zo een simplistische benadering kan de zeer complexe en onderling verbonden ecologische crisis waar we nu mee te maken hebben onmogelijk oplossen.
De eenzijdige focus van het wereldmilieubeleid op ‘koolstof-metrie’ reflecteert een bredere obsessie met metingen en optelsommen. De wereld draait op abstracties – calorieën, kilometers, kilo’s, en nu tonnen CO2e – die schijnbaar objectief zijn en betrouwbaar, vooral als ze zijn ingebed in ‘deskundige’ (vaak economische) taal. Als resultaat hiervan neigen we over de effecten van de geschiedenis van elke abstractie heen te kijken, en ook de dynamiek van de macht en politiek die deze blijven vormgeven.
Een sleutelvoorbeeld van een krachtige en enigszins illusionaire mondiale abstractie is het bruto binnenlands product (bbp), dat na de Tweede wereldoorlog werd aangenomen als de voornaamste maat van de economische ontwikkeling en prestaties van landen, toen wereldmachten internationale financiële instituties begonnen te bouwen die hun relatieve economische macht moesten weerspiegelen. Nu echter is het bbp een bron van grote frustratie geworden, omdat het de realiteit van leven van individuen niet weerspiegelt. Net zoals het groot licht van auto’s kunnen abstracties erg illuminerend zijn, maar ze kunnen er ook voor zorgen dat wat buiten hun schijnsel valt onzichtbaar wordt.
Desondanks blijft het bbp veruit de dominante maat van economische voorspoed, en geeft de obsessie met universaliteit weer die de verspreiding van het kapitalisme wereldwijd heeft vergezeld. Complexe, genuanceerde, en kwalitatieve voorstellingen die lokale specifieke omstandigheden reflecteren zijn simpelweg niet zo aantrekkelijk als lineaire, overkoepelende, en kwantitatieve verklaringen.
Wat klimaatverandering betreft vertaalt deze voorkeur zich in eensgezinde steun voor oplossingen die de ‘netto’ koolstofuitstoot maar marginaal verminderen; oplossingen die brede economische transformaties kunnen belemmeren en de capaciteit van gemeenschappen ondermijnen om specifieke problemen te definiëren en hier adequate oplossingen voor te ontwikkelen. Deze aanpak kan worden herleid naar de ‘Earth Summit’ in 1992 in Rio de Janeiro, waar het klimaatbeleid zich op een hobbelig en ruig pad van vergeten alternatieven begaf. Zo zijn er de afgelopen vijfentwintig jaar zijn minstens drie cruciale fouten gemaakt.
Ten eerste introduceerden regeringen de CO2e-rekeneenheid om de effecten van onvergelijkbare broeikasgassen CO2, methaan, en lachgas op een consistente manier te kwantificeren. De variaties tussen deze gassen – in termen van hun opwarmingspotentieel, de tijd die ze in de atmosfeer blijven, waar ze voorkomen, en hoe ze interacteren met lokale ecosystemen en economieën – zijn groot. Een enkele meeteenheid simplificeert de zaken aanzienlijk, wat beleidsmakers toestaat om een algemene oplossing na te streven gericht op het voldoen aan een specifieke overkoepelende doelstelling.
Secure your copy of PS Quarterly: The Climate Crucible
The newest issue of our magazine, PS Quarterly: The Climate Crucible, is here. To gain digital access to all of the magazine’s content, and receive your print copy, subscribe to PS Premium now.
Subscribe Now
Ten tweede legde de VN-klimaatconferentie de nadruk op ‘end of pipe’-technieken (methoden gericht op het verwijderen van vervuilende stoffen uit de atmosfeer). Dit stelde de besluitvormers in staat om de aandacht af te leiden van de politiek uitdagender doelstelling om de activiteiten die deze uitstoot in eerste plaats produceren te beperken.
Ten derde besloten de beleidsmakers zich te concentreren op ‘netto’-uitstoot en bekeken biologische processen die met land, planten, en dieren te maken hebben net zoals die geassocieerd met de verbranding van fossiele brandstoffen. Rijstvelden en koeien werden net zoals de industrie behandeld als bronnen van uitstoot, en tropische regenwouden, monocultuur bosbouw en moerassen als uitstoot-opslagen. Beleidsmakers begonnen oplossingen te zoeken die probeerden de uitstoot elders te verrekenen, in plaats van deze in eigen land (of aan de bron) te verminderen.
In 1997, toen het Kyoto-protocol werd geïntroduceerd, was ‘meer flexibiliteit’ het modewoord en werd het handelen in emissie-certificaten (ofwel rechten om te vervuilen) de geprefereerde beleidsoptie. Bijna twintig jaar later is de poging om emissies te verrekenen niet alleen ingebed in de klimaatpolitiek, maar heeft deze ook zijn weg richting het bredere milieubeleid-debat gevonden.
Nieuwe markten voor zogeheten ‘ecosysteem-services’ zijn overal ter wereld in opkomst. ‘Wetland-bemiddelingsbankieren’ in de Verenigde Staten bijvoorbeeld is een van de oudste van dit soort markten. Het behelst de conservering, verbetering, of creatie van bijvoorbeeld wetlands of stroomgebieden die de negatieve impact van een gepland project op een gelijksoortig ecosysteem in de buurt compenseert. Dit wordt gedaan door het uitgeven van certificaten die verhandeld kunnen worden. Biodiversiteitscompensatie is ongeveer hetzelfde opgezet: een bedrijf of individu kan ‘biodiversiteitskredieten’ kopen om hun ‘ecologische voetafdruk’ te compenseren.
Als deze schema’s wellicht iets te handig klinken, is dat omdat ze dit ook zijn. Ze zijn in feite gebaseerd op hetzelfde foutieve concept als de handel in emissierechten, en in sommige gevallen vertalen ze biodiversiteit en ecosystemen zelfs in CO2. In plaats van ons economische systeem te veranderen om het binnen de natuurlijke limieten van onze planeet in te passen, herdefiniëren we natuur op een manier zodat deze binnen ons economische systeem past, en gedurende dit proces sluiten we andere vormen van kennis en reële alternatieven bij voorbaat uit.
Nu, in de nasleep van de klimaatconferentie van afgelopen december in Parijs, staat de wereld op het punt om wederom een verkeerde afslag te nemen, door het idee van ‘negatieve emissies’ te omarmen, dat ervan uit gaat dat nieuwe technologieën in staat zullen zijn om CO2 uit de atmosfeer af te vangen. Deze technologieën moeten echter nog uitgevonden worden, en zelfs als dit gebeurt zal hun inzet zeer riskant zijn.
In plaats van bewezen oplossingen te volgen – laat fossiele brandstoffen in de grond zitten, ga over van industriële landbouw op ecologische landbouw, creëer afvalvrije economieën, en herstel natuurlijke ecosystemen – rekenen we op een of andere miraculeuze uitvinding om ons net op tijd, als een deus ex machina, te redden. De dwaasheid van deze aanpak moge duidelijk zijn.
Wanneer koolstof-metrie het klimaatbeleid zal blijven vormgeven zullen komende generaties slechts een door koolstof beperkte – en als ze geluk hebben koolstofarme – wereld kennen. In plaats van zo een simplistische visie na te jagen moeten we rijkere strategieën nastreven gericht op het transformeren van ons economische systemen om te kunnen functioneren binnen – en samen met – onze natuurlijk omgeving. Hiervoor behoeven we een nieuwe manier van denken die een actief engagement tot gevolg heeft om ruimte terug te vorderen en te conserveren waar alternatieve benaderingen kunnen groeien en bloeien. Dit zal niet makkelijk worden, maar het zal de moeite lonen.
Vertaling Melle Trap