boccaletti12_ MAURO PIMENTELAFP via Getty Images_rainforest carbon MAURO PIMENTEL/AFP via Getty Images

Ter verdediging van op de natuur gebaseerde koolstofmarkten

LONDEN – Vrijwillige markten voor koolstofcompensatie zijn onlangs onder vuur komen te liggen, waarbij critici vraagtekens zetten bij de doeltreffendheid van contracten die tot doel hebben de koolstofdioxide in de atmosfeer te verminderen ten opzichte van wat er zonder die contracten zou zijn gebeurd. De grootste bezorgdheid gaat uit naar ‘natuurgebaseerde’ projecten die diverse veranderingen in landgebruik met zich meebrengen – zoals de bescherming van bossen, de aanplant van nieuwe bossen (herbebossing), enz.

Maar de onvolkomenheden van deze instrumenten zijn geen geheim. Al ruim twee decennia werken ecologen en bosbouwers aan de ontwikkeling van meer verfijnde methoden om het geloof van economen in marktinstrumenten te bevredigen, en zij hebben goede vooruitgang geboekt. Hoewel de compensatieregelingen nog steeds ingewikkeld zijn, staat het buiten kijf dat ze betalen voor iets dat er toe doet.

Stel je eens voor dat je zou kunnen zien wat de atmosfeer ziet. Het Sixth Assessment Report van de Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering geeft een overzicht van de koolstofcyclus van de planeet, waarin de fundamentele rol van de omzetting van CO2 door planten in cellulose en omgekeerd op grote schaal duidelijk wordt. De aardse fotosynthese alleen al onttrekt jaarlijks 113 miljard ton koolstof aan de atmosfeer. Ter vergelijking: de mensheid heeft vorig jaar ongeveer elf miljard ton koolstof aan de atmosfeer toegevoegd.

Het probleem is natuurlijk dat de cumulatieve bijdrage van de mens slechts in één richting gaat, terwijl de door de vegetatie vastgelegde koolstof normaal gesproken wordt gecompenseerd door een gelijke, tegengestelde stroom van plantenademhaling en -afbraak. Door in te grijpen in het klimaatsysteem hebben we dit evenwicht verstoord en voegen we elk jaar een netto stroom van ongeveer 5,9 miljard ton koolstof toe aan het landschap en de oceaan. Met andere woorden, de planeet onttrekt slechts de helft van wat wij in de atmosfeer injecteren.

Zelfs een relatief kleine ontwrichting van deze gigantische natuurlijke cyclus kan een enorme omvang aannemen. Daarom is de natuur zo’n aantrekkelijke optie om de klimaatverandering te verzachten. Stel dat we erin slagen de verbranding van fossiele brandstoffen uit te bannen. Om de gemiddelde opwarming van de Aarde binnen 1,5° tot 2° Celsius boven het pre-industriële niveau te houden, is nog steeds een aanzienlijke koolstofverwijdering nodig. De schattingen lopen uiteen, maar liggen in de orde van grootte van tweehonderd tot driehonderd miljard ton die vóór 2100 door planten uit de atmosfeer moet worden gehaald.

En daarmee houdt het verhaal nog niet op. De atmosfeer bevat ongeveer 870 miljard ton koolstof in de vorm van CO2 (waarvan een derde is toegevoegd sinds de industrialisatie), en de koolstofcyclus verbindt die atmosferische voorraad met enorme reservoirs. De grootste is de oceaan, die negenhonderd miljard ton koolstof aan het oppervlak bevat en nog eens 37 biljoen ton dieper. De aardse vegetatie en bodems bevatten ook ongeveer 2,15 biljoen ton, en de permafrost-zone nog eens 1,2 biljoen ton. Wat de atmosfeer betreft zouden de verliezen uit elk van deze reservoirs gemakkelijk groter kunnen zijn dan de koolstof die wij verbranden (van de 930 miljard ton die is opgeslagen in fossiele brandstoffen).

Het beheer van de voorraden en stromen van koolstof in de ecosystemen van de planeet is verre van secundair, maar essentieel om het hele aardsysteem in evenwicht te houden. Om die taak uit te kunnen voeren, zullen we echter anders moeten gaan nadenken over het landschap. Landschappen en zeeën vormen niet alleen het decor van ons leven. Het is publieke infrastructuur, en zoals alle infrastructuur moet ook deze worden betaald en onderhouden.

Subscribe to PS Digital
PS_Digital_1333x1000_Intro-Offer1

Subscribe to PS Digital

Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.

Subscribe Now

Sinds de negentiende eeuw weten we echter dat het betalen voor infrastructuur door het belonen van het marginale voordeel ervan (zoals compensaties in de vorm van natuurmaatregelen) bijna nooit de totale kosten dekt. Omdat de marginale waarde van publieke infrastructuur zoals een snelweg of een luchthaven meestal niet hoog genoeg is, moet de rest door belastingen worden gedekt. De belangrijkste vraag is dan wie moet worden belast.
 

Denk om dit punt te illustreren eens aan Brazilië, waarvan de ecosystemen ongeveer zestig miljard ton koolstof in bovengrondse biomassa bevatten. Een manier om in te schatten hoeveel deze voorraad waard is, is door aan te nemen dat we koolstof waarderen tegen een bepaalde prijs, bijvoorbeeld vijftig dollar per ton (halverwege de prijs op de gereguleerde Europese markt en die van natuurcompensaties op vrijwillige markten). In dit scenario herbergt Brazilië ecosystemen met een waarde van tien biljoen dollar, ruim zes keer het bbp van het land en veel meer dan de waarde van zijn dertien miljard vaten aan oliereserves.

Hoeveel zou de wereld Brazilië dan moeten betalen om dat bos voor iedereen te behouden? Uitgaande van een vergoeding van twee procent over de waarde van de activa (een redelijk tarief voor de meeste vermogensbeheerders), zou het land tweehonderd miljard dollar per jaar moeten ontvangen. Onder die voorwaarden zou Brazilië vrijwel zeker een einde maken aan de ontbossing van het Amazonegebied.

Maar hier stuiten we op een trieste waarheid. Er is gewoon geen bewijs dat de internationale gemeenschap bereid is om dergelijke bedragen te betalen. In 2022 bedroeg de totale directe overzeese hulp slechts 186 miljard dollar. Jarenlang zijn de rijke landen een belofte uit 2009 om honderd miljard dollar per jaar vrij te maken om ontwikkelingslanden te helpen zich aan te passen aan de klimaatverandering niet nagekomen.

Door natuurlijke rijkdommen niet als infrastructuur maar als dienstenproducenten te beschouwen, vertrouwen we uiteindelijk op de vrijwillige betalingen die bedrijven in de marge doen in plaats van het verrichten van andere reducties die ze niet kunnen of willen uitvoeren. Maar ondanks alle tekortkomingen van dit mechanisme gaat er tenminste enig geld – zij het een druppel op een gloeiende plaat – naar het beheer van het koolstoflandschap.

Natuurlijk is extra toezicht op compensaties welkom om verbeteringen te bevorderen. Maar het zou een fatale fout zijn om te concluderen dat het beschermen van bossen of het vergroten van de koolstofopslag op Aarde minder urgent is dan het verminderen van de uitstoot van fossiele brandstoffen. Op de natuur gebaseerde compensaties die op vrijwillige koolstofmarkten worden verhandeld, moeten slechts als een eerste stap worden gezien. Uiteindelijk zullen we ‘al het bovenstaande’ moeten doen: een einde maken aan de verbranding van fossiele brandstoffen, de ecosystemen in stand houden en het vermogen van de natuur om koolstof op te nemen vergroten, ongeacht of we kunnen bewijzen dat dergelijke verminderingen wel of niet hoe dan ook zouden zijn gebeurd.

De atmosfeer trekt zich niets aan van onze motivaties, contrafeiten of morele gevaren. Het enige wat de atmosfeer ziet is dat er koolstof in en uit stroomt. Ecosystemen slaan koolstof op en onttrekken het aan de atmosfeer op schalen die er toe doen. Wij allen – belastingbetalers, consumenten en bedrijven – moeten betalen voor dit cruciale publieke goed.

Vertaling: Menno Grootveld

https://prosyn.org/onEId6knl