Het einde van de euro of juist het begin?

BRUSSEL – Toen de euroarchitecten eind jaren tachtig hun eerste plannen voor de vorming van een eenheidsmunt schetsten, kwamen economen al met waarschuwingen: er was meer nodig dan alleen een onafhankelijke centrale bank en een raamwerk voor begrotingsdiscipline om een monetaire unie levensvatbaar te maken. De ene na de andere studie wees vervolgens op haken en ogen, zoals ontwikkelingsasymmetrieën in het toekomstige eurogebied, de mogelijke ontoereikendheid van een uniform monetair beleid, de zwakheden van transmissiekanalen zonder grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit en de noodzaak van een soort begrotingsunie met verzekeringsmechanismen om in problemen verkerende landen te kunnen helpen.

Er waren ook niet-economische bedenkingen. Volgens veel waarnemers zou de bevolking van de Europese Unie monetaire handboeien alleen binnen een gedeelde politieke gemeenschap accepteren. Hans Tietmeyer, de voormalige president van de Bundesbank, citeerde in dit verband graag de Franse filosoof Nicolas Oresme die al in de Middeleeuwen schreef dat “het geld niet enkel aan de prins toebehoort, het is tevens van de gemeenschap.” De vraag luidde derhalve door welke politieke gemeenschap de euro ondersteund zou worden.

De waarschuwingen van sommigen waren ingegeven door diepgewortelde twijfel over de Europese monetaire eenwording. Anderen wilden slechts aangeven dat Europa voor de wateren die het wilde verkennen een beter toegerust en steviger vaartuig nodig had. De boodschap van de critici was klip en klaar: nationale overheden moesten hun economieën vormen naar het keurslijf van een monetaire unie; de euro had de steun van een grotere economische integratie nodig; en een gemeenschappelijke munt verlangde politieke legitimiteit – dat wil zeggen, een staatsbestel.

https://prosyn.org/v6rj8pbnl