Kwantitatieve versoepeling helpt niet altijd

NEW YORK – Het besluit van de Federal Reserve (de 'Fed,' het federale stelsel van Amerikaanse centrale banken) om een derde ronde van 'kwantitatieve versoepeling' ('QE3', het opkopen van Amerikaanse staatsobligaties) in te lassen heeft drie belangrijke vragen opgeworpen. Zal QE3 de bloedeloze economische groei van Amerika een impuls geven? Zal het leiden tot een duurzame toename van de risicovolle bezittingen, met name in de VS en op andere mondiale aandelenmarkten? En tenslotte: zullen de gevolgen voor de groei van het bruto binnenlands product en de aandelenmarkten gelijk zijn of verschillen?

Velen betogen nu dat het effect van QE3 op de risicovolle bezittingen net zo krachtig zou moeten zijn als – of zelfs krachtiger dan – dat van QE1, QE2 en 'Operatie Twist,' het eerdere obligatie-opkoopprogramma van de Fed. Want waar de voorgaande ronden van monetaire versoepeling in de VS gepaard gingen met een aanhoudende stijging van de aandelenkoersen, zijn de omvang en de duur van QE3 substantiëler. Maar ondanks de indrukwekkende toewijding van de Fed aan agressieve monetaire versoepeling zouden de effecten ervan op de reële economie en op Amerikaanse aandelen wel eens kleiner en vluchtiger kunnen zijn dan die van eerdere QE-ronden.

Bedenk om te beginnen eens dat de eerdere QE-rondes zich voordeden toen de beurskoersen en de winsten nog veel lager waren. In maart 2009 was de S&P 500-index gedaald naar 660 punten, was de winst per aandeel van Amerikaanse bedrijven en banken gekelderd naar een dieptepunt en kon de koers/winstverhouding worden weergegeven in enkelvoudige cijfers. Vandaag de dag staat de S&P 500 ruim 100% hoger (hij schommelt nu rond de 1.430 punten), ligt de gemiddelde winst per aandeel dichtbij de $100, en is de koers/winstverhouding boven de 14 uitgekomen.

https://prosyn.org/up0JChWnl