Van economisch geluk naar ongeluk

CAMBRIDGE, MA – Het is vaak moeilijk te begrijpen hoe landen die een behoorlijk goede economische hand gedeeld hebben gekregen er uiteindelijk een enorme puinhoop van maken. Het is alsof ze zelfmoord proberen te plegen door uit een kelder te springen.

Twee van de meest extreme gevallen (maar niet de enige) zijn Argentinië en Venezuela, landen die hebben geprofiteerd van hoge prijzen voor hun export, maar het voor elkaar gekregen hebben om de snelweg naar de welvaart te missen door een doodlopende straat in te slaan. Ze zullen uiteindelijk rechtsomkeert moeten maken en terug moeten rijden over het pad van denkbeeldige vooruitgang.

Het verwarrende is dat het voor beide landen niet de eerste keer is dat ze in een economisch cul-de-sac terechtkomen. Er wordt wel gezegd dat alleen kappers op andermans hoofd leren, maar sommige landen lijken niet eens in staat om van hun eigen ervaring te leren. De uiteindelijke reden voor deze zelfdestructie zal misschien onmogelijk te identificeren zijn. Maar het is zeker mogelijk om te beschrijven hoe de weg naar de hel is geplaveid, wat de intentie ook moge zijn.

Het begint allemaal als een of andere onevenwichtigheid algehele inflatie veroorzaakt of een sleutelprijs (meestal de wisselkoers, maar ook energieprijs, waterprijs en benzineprijs) onder opwaartse druk komt te staan. De regering gebruikt vervolgens dwangmaatregelen om de prijsstijging te beperken.

Brazilië heeft bijvoorbeeld de financiële gezondheid van zijn nationale oliemaatschappij, Petrobras, totaal verwoest om de benzineprijzen laag te houden. Argentinië heeft zijn gassector vernietigd door prijscontrole. Veel landen hebben hun energie en waterprijzen te laag gehouden en eindigden met tekorten.

Maar de dingen worden pas echt naar als de regering kiest voor de controle op deviezen. Het gewoonlijke verhaal, mooi samengevat door wijlen Rüdiger Dornbusch en Sebastian Edwards, is dat laks fiscaal en monetair beleid een vloed van vers gedrukt geld veroorzaakt om meer dollars na te jagen dan de centrale bank kan leveren tegen de wisselkoers van dat moment. Liever dan de valuta te laten ontwaarden, of om het beleid strenger te maken, kiest de overheid voor deviezencontrole, door het beperken van toegang tot de dollar tot de degenen die ze ‘echt’ nodig hebben en zo ‘speculanten’ er van te weerhouden om ‘het volk’ pijn te doen.

Subscribe to PS Digital
PS_Digital_1333x1000_Intro-Offer1

Subscribe to PS Digital

Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.

Subscribe Now

Deviezencontrole, meestal vergezeld van prijscontroles, geeft de overheid het idee dat ze van twee walletjes kan eten (laks beleid en lage inflatie). Maar controle leidt tot een parallelle wisselkoers, die ofwel legaal kan zijn, zoals in Argentinië, of illegaal en zelfs niet publiceerbaar, zoals in Venezuela.

Maar twee prijzen hebben voor een identieke dollar creëert enorme mogelijkheden voor bemiddeling. Een dollar die gekocht is tegen de officiële koers, kan verkocht worden voor twee keer zoveel op de ‘blauwe markt’ in Argentinië en voor een verbluffende tien maal zoveel in Venezuela. Als je dat spelletje een paar keer herhaalt ben in staat een zakenjet aan te schaffen. Niets wordt winstgevender dan het overfactureren van import en het onderfactureren van export. In Venezuela is het importeren van bedorven voedsel en het laten rotten winstgevender dan welke investering dan ook waar ook ter wereld (afgezien natuurlijk van de omkoping die nodig is om dit te laten gebeuren).

Het dubbele wisselkoerssysteem verstoort uiteindelijk de stimulans om te produceren en zorgt ervoor dat de effectieve aanvoer van geïmporteerde goederen afneemt, wat leidt tot een combinatie van inflatie en tekorten. Maar hier wordt het interessant. Publieke uitgaven stijgen  bij inflatie gewoonlijk meer dan de inkomsten van de overheid, omdat de inkomsten afhangen van de belasting op export, die wordt berekend aan de hand van de vastgelegde officiële wisselkoers.

Dus als de tijd vordert, worden de fiscale opbrengsten automatisch minder, wat een vicieuze cirkel creëert: gemonetariseerde fiscale tekorten leiden tot inflatie en een groter wordende kloof in de parallelle wisselmarkt die het fiscale tekort verergerd. Uiteindelijk wordt een grote aanpassing van de officiële koers onvermijdelijk.

Toen Hugo Chavez bijvoorbeeld voor het eerst tot president werd verkozen in 1998 kon de Venezolaanse bolivar ingewisseld worden voor 2.610 Colombiaanse pesos. Vandaag de dag, ondanks de deviezencontrole, is een bolivar nauwelijks 300 pesos waard volgens de officiële wisselkoers (die eerdaags aangepast zal worden), maar je hebt geluk als je er op de zwarte markt 30 pesos voor krijgt. Het is niet verrassend dat de prijzen in Venezuela in een maand meer stijgen dan ze in twee jaar doen in buurland Colombia.

Waarom kiezen landen voor zo’n strategie? Elk systeem creëert winnaars en verliezers. In Argentinië en Venezuela zijn de winnaars degenen die voorkeurstoegang hebben tot buitenlandse deviezen, zij die profiteren van de  spilzucht van de regering, zij die kunnen lenen tegen de negatieve reële rente die het lakse beleid veroorzaakt en zij die het niet erg vinden om te wachten in lange rijen om gerantsoeneerde artikelen te kopen.

Zo’n systeem kan een zichzelf in stand houdende reeks populaire opvattingen genereren, wat misschien verklaart waarom landen als Argentinië en Venezuela herhaaldelijk doodlopende straten zijn binnengereden. Omdat er zoveel bedrijven geld verdienen aan de opbrengst gecreëerd door het rantsoeneren van deviezen, liever dan zelf waarde te creëren, is het makkelijk om te geloven dat de markt niet werkt, dat ondernemers speculanten zijn en dat de overheid ze moet controleren en ‘eerlijke’ prijzen moet doorvoeren. Te vaak stelt dit regeringen in staat om de auto en zelfs de passagiers de schuld te geven van het verdwalen.

Vertaling M. Trap

https://prosyn.org/ygPKlr3nl