fremstad1_SAUL-LOEBAFPGetty-Images_green-new-deal SAUL LOEB/AFP/Getty Images

De neoliberale ideologie zit de klimaatactie in de weg

FORT COLLINS/SARASOTA – Drie jaar geleden bereikten de Verenigde Staten een akelige mijlpaal: de eerste klimaatvluchtelingen. Doordat het stijgende zeeniveau het kleine stadje Isle de Jean Charles in Louisiana bedreigde, zagen de leden van de Biloxi-Chitimacha-Choctaw stam, die het plaatsje lange tijd als hun thuis hadden gezien, zich gedwongen om te verhuizen.  De komende jaren zal honderden gemeenschappen in de hele VS een soortgelijk lot ten deel vallen, zelfs als de uitstoot van broeikasgassen onmiddellijk zou ophouden.

Ondanks de consensus onder wetenschappers over de oorzaken en vreselijke gevolgen van de opwarming van de aarde blijven beleidsmakers doof voor de waarschuwingen over de dreigende klimaatcrisis. Zelfs al voordat de Amerikaanse president Donald Trump Amerika terugtrok uit het Parijse klimaatakkoord van 2015 waren de VS nog niet begonnen met het maken van scherpe reducties van de uitstoot van broeikasgassen. De reden daarvoor, zo betogen klimaatactivisten steeds vaker, is het kapitalisme, of beter gezegd: de neoliberale ideologie die het economisch beleid in het Westen al minstens veertig jaar lang domineert.

Nu de discussies over een Green New Deal oplaaien, is het van cruciaal belang dat het publiek de rol gaat doorzien die het neoliberalisme heeft gespeeld bij het dwarsbomen van beleid om de emissies aan banden te leggen, het gebruik van fossiele brandstoffen te kortwieken en technologieën voor duurzame energie te adopteren.

Klimaatdeskundigen waarschuwen regelmatig dat “business as usual” de klimaatverandering niet kan afwenden. Maar ook al is dit waar, de uitdrukking zelf verraadt een neoliberale obsessie met het doelrijp maken van “business” (het bedrijfsleven), via een paar kleine aanpassingen hier of daar, alsof burgers louter passieve subjecten zouden zijn van grotere economische krachten. We hebben allemaal een actieve rol te spelen bij het vormgeven van de economie. Maar om dit te kunnen doen moeten we eerst de beperkingen van ons afschudden die het neoliberale denken aan de publieke verbeelding heeft opgelegd.

Sinds 1980 is het de dominante opinie in Washington, DC geweest dat de overheid een minimale rol moet spelen in de economie. Zoals de anti-belastinglobbyïst Grover Norquist op beroemde wijze heeft opgemerkt: “Ik wil de overheid niet afschaffen, ik wil haar eenvoudigweg terugbrengen tot het formaat waarin ik haar de badkamer in kan slepen en kan verdrinken in het bad.”

Het beleid dat uit deze manier van denken is voortgevloeid – het van hun financiering beroven of anderszins kortwieken van de publieke investeringen, het dereguleren van de economie en het decentraliseren van de democratie – hebben het de VS onmogelijk gemaakt het gebruik van fossiele brandstoffen te ontwennen. Beleidsmakers van beide partijen hebben geweigerd publieke investeringen in koolwaterstofvrije alternatieve energiebronnen en infrastructuur te bepleiten of zelfs maar te overwegen.

Subscribe to PS Digital
PS_Digital_1333x1000_Intro-Offer1

Subscribe to PS Digital

Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.

Subscribe Now

Het geloof dat de overheid de economische dynamiek alleen maar kan hinderen vertegenwoordigt een harde breuk met het Keynesiaanse wereldbeeld dat het beleid tussen de jaren veertig en zestig heeft gedomineerd. Beleidsmaatregelen, gebaseerd op het geloof dat overheidsuitgaven aan publieke goederen de privésector aanvullen en niet op oneerlijke wijze beconcurreren, hebben de VS geholpen ongekende groei te bereiken in het naoorlogse tijdperk.

In een Keynesiaans economisch regime worden overheidsinterventies beschouwd als noodzakelijk voor het oplossen van coördinatieproblemen, wat precies is wat klimaatverandering is. Helaas werd een korte wederopleving van het Keynesiaanse denken na de financiële crisis van 2008 snel gesmoord door het bezuinigingsbeleid in het Westen, waardoor de pogingen niet van de grond zijn gekomen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen door grote publieke investeringen in transport, groene publieke huisvesting, en onderzoek en ontwikkeling.

De tweede pijler van het neoliberalisme, deregulering, heeft ook bijgedragen aan de klimaatverandering. Als ze proberen normen voor de energiezuinigheid en regels voor de winning van fossiele brandstoffen terug te draaien, beweren politici graag dat ze alleen maar “bureaucratische rompslomp” aan het wegnemen zijn. Toch zijn het maar al te vaak deze zelfde politici die in het verleden geprofiteerd hebben van de vrijgevigheid van de koolwaterstofindustrie.

Helaas is, nu de klimaatcrisis is verhevigd, ook de druk toegenomen om fossiele brandstoffen te dereguleren. In januari heeft een grote groep eminente economen bijvoorbeeld een open brief gepubliceerd, waarin werd opgeroepen tot een bescheiden belasting op koolwaterstoffen ter vervanging van de “loodzware regelgeving.” Dit ondanks het feit dat deze zelfde regelgeving tot aanzienlijke reducties heeft geleid van de uitstoot van broeikasgassen in staten als Californië. De regelgeving is ook grotendeels verantwoordelijk voor de reducties van de uitstoot die op federaal niveau zijn bereikt, via programma's als duurzame portfolio-standaarden en Corporate Average Fuel Economy standards.

Als de VS een kans willen hebben om de uitstoot terug te dringen overeenkomstig de aanbevelingen van het Intergovernmental Panel on Climate Change, moet toereikende milieuregelgeving worden gezien als aanvulling op grootschalige publieke investeringen en een koolwaterstofbelasting, en niet als een substituut daarvan.

De derde manier waarop het neoliberalisme de klimaatactie heeft ondermijnd is door het verschuiven van de besluitvorming van het federale niveau naar dat van de staten en lokale overheden. Hoewel lokale controle op sommige beleidsterreinen nuttig is, heeft het de zogenoemde “tragedie van de commons” verergerd als het om de klimaatverandering gaat. Op hetzelfde moment dat het neoliberalisme een koolwaterstofbelasting voorschrijft als de oplossing voor de klimaatverandering, wijst het de centralisatie van de hand die nodig is om dergelijk beleid te laten functioneren.

De kansen dat alle Amerikaanse staten een koolwaterstofbelasting zullen invoeren zijn immers heel klein. De fossielebrandstofindustrie en haar lobbyïsten zetten al heel lang individuele Amerikaanse staten – evenals categorale vakbonden – tegen elkaar op door te beloven voor lokale werkgelegenheid te zullen zorgen in de winning van fossiele brandstoffen. De industrie heeft eveneens op agressieve wijze campagne gevoerd tegen groene initiatieven op het niveau van de staten en lokale overheden, waar zij de concurrentie makkelijk uit de markt kan prijzen.

Zolang beleidsmakers zich gebonden voelen door de dwangbuis van de neoliberale ideologie kan er geen sprake zijn van betekenisvolle vooruitgang op weg naar de aanpak van de klimaatverandering, zoals onlangs bleek uit een opgenomen ontmoeting tussen de Amerikaanse senator Dianne Feinstein en een groep jonge klimaatactivisten, waarin zij zich zo nu en dan neerbuigend jegens hen uitliet. Gelukkig laat de wijdverbreide publieke steun voor een Green New Deal zien dat de kiezers deze ideologie niet delen.

Maar om het doel van de Green New Deal, koolwaterstofneutraliteit binnen tien jaar, te bereiken zullen niet alleen een voor de hele economie geldend beleid van koolwaterstofbelastingen en -dividenden nodig zijn, maar ook grootschalige publieke investeringen en aanvullende regelgeving. Allemaal tezamen kunnen deze maatregelen Amerika's latente productieve capaciteiten mobiliseren op manieren die we sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer hebben gezien. Bij ontstentenis hiervan zullen de mondiale inspanningen om de klimaatverandering aan te pakken geen schijn van kans maken.

Vertaling: Menno Grootveld

https://prosyn.org/xFUr7RYnl