Innovatie in ontwikkelingsfinanciering

ROME – Ruim veertig jaar geleden beloofden de rijkste landen van de wereld dat ze minstens 0,7% van hun bruto binnenlands product (bbp) zouden besteden aan ontwikkelingshulp. Maar nog geen half dozijn landen heeft dit doel werkelijk bereikt. In feite zijn de ontwikkelingsuitgaven nooit stabiel, betrouwbaar of in overeenstemming met de behoeften geweest, en zijn de twijfels over de effectiviteit ervan blijven bestaan.

De ontwikkelingshulp is sinds de Koude Oorlog aanzienlijk gedaald en bedroeg in de periode 1997-2001 nog slechts 0,22% van het gezamenlijke bbp van de ontwikkelde landen. Na de terreuraanslagen in de Verenigde Staten van 11 september 2001 en de Internationale Conferentie over de Financiering van de Ontwikkeling in het Mexicaanse Monterrey het jaar daarop is de hulp weer gestegen. Maar nadat de regeringen van de ontwikkelde landen, in het kielzog van de mondiale economische crisis van 2008, strikte bezuinigingen hadden ingevoerd, is de hulp opnieuw gedaald, naar 0,31% van het bbp in 2010-2011.

Sinds de conferentie van Monterrey zijn er belangrijke nieuwe financieringsbehoeften geïdentificeerd, waaronder programma's die zich richten op de handelsbevordering en het terugdringen van de klimaatverandering. Maar hoewel de Leading Group on Innovative Financing for Development (Groep voor de Innovatieve Financiering van Ontwikkeling) – waartoe 63 landen behoren, naast internationale organisaties en maatschappelijke groeperingen – de afgelopen tien jaar heeft bijgedragen tot aanzienlijke vooruitgang, blijft de definitie van innovatieve ontwikkelingsfinanciering omstreden. Critici beweren dat de internationale belastingen – bijvoorbeeld op de CO2-uitstoot – die de Groep als potentiële financieringsbron heeft aangewezen, inbreuk maken op de nationale soevereiniteit.

https://prosyn.org/MpuWoqBnl